De coronacrisis heeft ook in Zuid-Afrika de culturele sector zwaar onder druk gezet. Daarom is het onzeker of Antjie Krogs toneelstuk Met die oog op môre ooit op de planken gebracht zal worden. Maar als leestekst biedt het genoeg stof tot nadenken.
In haar onlangs verschenen versdrama Met die oog op môre keert Antjie Krog terug naar een onderwerp dat haar al jaren na aan het hart ligt: de relatie tussen Basotho-koning Moshoeshoe I (ca. 1786-1870) en de Franse zendeling Eugène Casalis (1812-1891). Krog beschreef hun vriendschap, als je het zo kunt noemen, al eerder in haar non-fictieboek Begging to Be Black (2009).
Een koninkrijk van ‘omgee’
Moshoeshoe was een opmerkelijke leider. Tijdens de Mfecane (ca. 1815-1835), een periode van grote volksverhuizingen die gepaard gingen met bloedige botsingen tussen de verschillende stammen, wist Moshoeshoe veel van deze op drift geraakte volken aan zich te binden. In de weergave van Krog deed hij dit onder meer door ervoor te zorgen dat niemand in zijn rijk honger leed, dat jongemannen die wilden trouwen voldoende koeien hadden voor lobola (bruidsschat) en door zelf te trouwen met de dochters van zijn vijanden. Een bekend voorbeeld van zijn ruimhartigheid is het feit dat hij drie kannibalen die zijn grootvader opgegeten hadden, niet vermoordde, maar ze in zijn nabijheid liet wonen en erop toezag dat het ze aan niets ontbrak. Zijn verklaring voor dit besluit was dat de kannibalen zijn grootvader in zich droegen en dus familie waren. ‘Die manier waarop ’n mens die skadelike onskadelik maak’, laat Krog Moshoeshoe zeggen, ‘is belangrik vir die pad waarin ons wil hê ons toekoms vorentoe moet loop.’
Moshoeshoe heeft, zoals de titel van het toneelstuk al aangeeft, altijd het oog op morgen. Wat hem verontrust, is dat er steeds vaker blanken over het grondgebied van de Basotho trekken. Daarom nodigt hij de jonge Franse zendeling Eugène Casalis uit om onder de Basotho te komen wonen. Casalis moet namens Moshoeshoe onderhandelen met de koloniale overheid en een brug vormen tussen de Basotho en een ‘aanspreiende wit wêreld’.
Moshoeshoe heeft er geen probleem mee dat Casalis zijn onderdanen probeert te bekeren. Hij verplicht ze zelfs om naar de wekelijkse diensten te komen en zit dan zelf vooraan in de kerk. Maar Moshoeshoe koestert slechts een intellectuele nieuwsgierigheid naar het christendom. Hij vindt het leuk om met Casalis te discussiëren over morele vraagstukken. Als God almachtig is, waarom heeft de mensheid dan nog altijd geweren nodig? En is Jezus niet gewoon een van de voorouders? Moshoeshoe zou zijn leven lang blijven weigeren zich te laten dopen. Als koning belichaamde hij de tradities van zijn volk en kon hij zich niet overleveren aan een Europese religie. Via Casalis en de zendelingen van andere denominaties die later kwamen, hoopte hij ook de Europeanen op een vreedzame manier in zijn invloedssfeer te brengen. Het was een strategie die voortkwam uit het Afrikaanse geloof in de onderlinge verbondenheid van alle mensen met elkaar, met de voorouders en met alle dingen op aarde.
Eugène Casalis bleef ongeveer twintig jaar in Basotholand. In die periode liep de spanning tussen de Basotho en de kolonisten – eerst de Engelsen, later de Boeren – steeds verder op. Voor Moshoeshoe, die altijd bereid was om anderen in de welvaart van de Basotho te laten delen, was het ondenkbaar zijn territorium op te splitsen. Casalis deed wat hij kon om Moshoeshoe bij te staan, maar tevergeefs. De Europeanen begrepen niets van Moshoeshoes ‘koninkryk van omgee’.
‘Witte ogen’
In een interview met Melt Myburgh op LitNet vertelt Krog dat ze aan Met die oog op môre is begonnen tijdens een schrijfresidentie in Amsterdam. Het wordt niet geëxpliciteerd, maar het lijkt logisch dat de titel van het toneelstuk een knipoog bevat naar het bekende Nederlandse radioprogramma.
In hetzelfde interview bekent Krog dat ze lang gedacht heeft dat niet zíj, maar iemand anders een versdrama over Moshoeshoe moest schrijven. Hoe zou zij, als witte vrouw, kunnen weten wat Moshoeshoe gevoeld en gedacht heeft? Uiteindelijk waren het de Belgische schrijver Tom Lanoye, van wie Krog eerder de toneelstukken Mamma Medea en Koningin Lear in het Afrikaans vertaalde, en de Zuid-Afrikaanse beeldend kunstenaar William Kentridge die haar overtuigden om door te gaan.
Veel van wat we over het leven van Moshoeshoe weten, danken we aan de dagboeken en memoires van Eugène Casalis. Daarnaast heeft Krog zoveel mogelijk studies van zwarte historici over Moshoeshoe en zijn tijd gelezen. Dat hielp haar om een gebalanceerd perspectief te krijgen. Het thema van de ‘white’ of ‘imperial gaze’ wordt uitgedrukt in het citaat uit Franz Fanons Black Skin, White Masks (1952) dat als motto voor in het boek staat en dat als wanhoopskreet van Moshoeshoe in het vierde bedrijf terugkeert. Ook het witte raamwerk op het toneel, dat af en toe door de zwarte personages een stukje afgebroken wordt maar dan door de witte personages weer hersteld, symboliseert die meedogenloze ‘witte blik’. Het is duidelijk dat Krog zich Moshoeshoes geschiedenis niet lichtelijk toegeëigend heeft.
‘Hoe dit ookal sy’, verklaart de schrijfster in het interview met Myburg, ‘uiteindelik gaan hierdie stuk nie oor swart nie, maar is ’n verkenning en ondersoekspoging na die moontlikheid van vriendskap, begrip en selfs liefde oor rasgrense heen teen ’n agtergrond van geweldige onreg.’
‘Bring julle ore’
De Afrikaanstalige literatuur telt een aantal indrukwekkende versdrama’s, zoals Periandros van Korinthe van D.J. Opperman (1954) en Germanicus van N.P. van Wyk Louw (1956). Met Met die oog op môre plaatst Antjie Krog zich in deze traditie, maar dekoloniseert ze die ook. Want anders dan Louw en Opperman ontleent Krog haar onderwerp niet aan oude Europese verhalen, maar aan de geschiedenis van het Afrikaanse continent.
De tekst is gedeeltelijk geschreven in jambische versregels, afgewisseld met passages in de stijl van het Afrikaanse prijslied, een genre dat we kennen van Krogs bijzondere vertaalproject Met woorde soos met kerse uit 2002. De prijsliederen blijven de lezer verrassen met hun mitrailleurvuur aan treffende typeringen. Moshoeshoe wordt bijvoorbeeld de ‘Saam-snoerder’ genoemd, en de ‘Toevlugsgrot’ voor armen en bejaarden (‘Ook konings kom hier woon’). Maar over het algemeen heeft deze tekst helaas niet de poëtische kracht van Krogs zelfstandige gedichten. De functie van de Beckettiaanse personages Maeder en Arbousset is onduidelijk en doet, op papier althans, gekunsteld aan.
Met die oog op môre zal dan ook vooral onthouden worden vanwege Moshoeshoes wijsheid (‘As ons mekaar beseer, beseer ons die aarde’), de delicate vriendschap van de oude koning en de jonge missionaris, en de tragiek van een vorst die zijn rijk vertrapt ziet worden door zogenaamd beschaafde naties die zijn cultuur niet verstaan.
- Antjie Krog, Met die oog op môre. ’n Versdrama. Pretoria: Protea Boekhuis, 2020. ISBN: 978-1-4853-1125-6. 96 bladzijden, prijs: R200.
Deze recensie is in maart 2021 verschenen op Spectrum, het digitale platform van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam.